Alle geslaagden zijn geschikt; Diepenhorst trekt de morele kaart 1974

Afbeelding: Anneke Huisman & Johan Koppenol (1991). Daer compt de Lotery met trommels en trompetten! Loterijen in de Nederlanden tot 1726. Uitgeverij Verloren

de Lotery

Diepenhorst 1974, 1966

Algemeen Dagblad, Elsevier; stelt als minister in 1966 een numerus fixusregeling voor


Vooraf, bw

  • Een oud-minister van onderwijs die zich zo kritisch met het beleid van staatssecretaris Ger Klein bemoeit, dat is wel uitzonderlijk. Maar is het ook terecht? Ik zie het niet. Diepenhorst trekt nogal stevig van het morele leer, heeft het over een plaats ‘verdienen’ door mooie examencijfers. Dat kan, natuurlijk, maar iedere beschouwing die deze positie zou kunnen onderbouwen, ontbreekt. Diepenhorst moet donderd goed weten dat voor de wet iedereen toelaatbaar is die een eindexamen vwo heeft behaald. Dat zou toch een trigger moeten zijn om te beginnen met nadenken over de het aanroepen van het meritocratisch gedachtegoed. Maar zelfs die eerst stap wordt niet gezet. Afijn. Twee artikelen van Diepenhorst.
    Pikant is dat Diepenhorst in 1966 voorstelde om met een numerus fixus de toeloop van studenten in het wo te beperken; de Tweede Kamer voelde er niets voor, dus het ging destijds niet door. Ik geef wat informatie aan het slot van deze blog, maar heb er zelf verder nog geen onderzoek naar gedaan. Wat online beschikbaar is: dagbladen in 1966 zijn op Delpher te raadplegen; ook zijn de Handelingen van de Tweede Kamer digitaal beschikbaar.


Dick van Reeuwijk (23 maart 1974). Prof. Diepenhorst: Studentenloterij verlaagt het peil. Algemeen Dagblad Delpher

Staatssecretaris Klein komt met voorstellen om volgend jaar (cursus 75/76) alleen het lot te laten bepalen wie mag gaan studeren als er gebrek aan plaats is. Er zijn thans studentenstoppen voor geneeskunde, tandheelkunde, diergeneeskunde, pharmacie, lichamelijke opvoeding en biologie. Voor het komend seizoen zijn er door veel universiteiten verzoeken ingediend een studentenstop te mogen invoeren voor veel meer studierichtingen. Utrecht heeft dat bij voorbeeld gevraagd voor 18 studierichtingen.

Tot nu toe werd iedereen die een 7½ gemiddeld had op het eindexamen van de voortgezette opleiding ingeschreven, en tussen de andere kandidaten werd geloot. Staatssecretaris Klein wil nu dat alle studenten loten om schaarse plaatsen, want hij vindt dat een goed eindexamen helemaal geen studie-succes hoeft te garanderen. Wij spraken over deze studentenloterij met prof. I. A. Diepenhorst, oud-minister van Onderwijs en Wetenschappen en rector-magnificus van de Vrije Universiteit in Amsterdam.

AMSTERDAM – Prof. Diepenhorst heeft “buitengemeen ernstige’’ bezwaren tegen het plan van staatssecretaris Klein voor een studentenloterij. Hij meent zeker te weten dat dit plan in de academische wereld geen weerklank zal vinden.

“Ik weet best dat de waarde van een eindexamen niet absoluut is en dat de resultaten mede beïnvloed kunnen worden door de omstandigheden. Maar vast staat ook dat een goed examen op betrekkelijk jonge leeftijd afgelegd, een sterke aanwijzing is voor een behoorlijk studieverloop.

“Vergeet niet dat bij een algemene loterij ook de groep meedoet die eigenlijk een onvoldoende had verdiend op het eindexamen, maar zo fortuinlijk was een zesje te halen. Die groep heeft bij de loting even veel kans te mogen gaan studeren als de groep die met hoge cijfers uit de bus kwam”.

Zo lang er geen betere methoden zijn de studiegeschiktheid te meten, wil prof. Diepenhorst de cijfers van het eindexamen wel degelijk laten meetellen, zodat 20 procent van de studentenplaatsen wordt gereserveerd voor de knappe koppen van het voortgezet onderwijs.

“Een eindexamen is ten slotte niet niks en ik vind het volstrekt rechtvaardig de resultaten daarvan te laten tellen. Er zullen steeds meer studiestoppen doorgevoerd moeten worden, dus er zal steeds vaker om een plaats geloot moeten worden. Als daarbij iedereen een gelijke kans heeft, zal dat zonder meer betekenen dat het gemiddelde peil lager komt te liggen”.

Een student kost gemiddeld 20.000 gulden per jaar, zodat een mislukte studie zeer nadelig is voor de schatkist. Toch geeft die financiële kant voor prof. Diepenhorst niet de doorslag.

AANSPRAAK

“De plaatsen dienen te gaan naar hen die daar gezien hun prestaties een zekere aanspraak op mogen maken. Daarnaast moet je natuurlijk realist zijn. Ik begrijp dat soms een studentenstop nodig is. In bepaalde studierichtingen Is snelle uitbreiding gewenst, maar natuurlijk speelt de vraag een rol of we bereid zijn nog meer van het staatsbudget voor onderwijs beschikbaar te stellen”.

Prof. Diepenhorst ziet op dit moment niets in een nadere selectie van de kandidaten, omdat de methoden nog niet goed genoeg zijn. Hij wil naar het gemiddelde van het eindexamen kijken, maar ook naar de resultaten in de verschillende vakken die bij de studie een rol gaan spelen.

“Men heeft het recht eenzijdig begaafd te zijn en daar niet het slachtoffer van te worden. Verder zou ik een kleine ruimte willen houden voor de bijzondere gevallen, bijvoorbeeld kinderen uit zwaar getroffen gezinnen, lichamelijk gehandicapten of kandidaten uit Suriname of Curaçao die begaafd zijn, maar een taalachterstand te overbruggen hebben. Uitzonderingen maken is moeilijk, maar menselijke overwegingen moeten soms de doorslag kunnen geven”.

MIDDENKOERS

Over de invloed van de overheid op de studiekeuze zegt hij: “Er zal een middenkoers gevaren moeten worden tussen volledige vrijheid, die onbetaalbaar is en volstrekte beheersing van de studierichtingen, afhankelijke van het economisch beeld. Voor dat laatste voel ik niets. Wel zal de overheid voorlichting moeten geven over de kansen die er zijn na de studie. Al was het alleen al om diepe teleurstellingen te voorkomen”.

De vraag waar de overheid moet uitbreiden of afremmen, is erg moeilijk te beantwoorden. De meeste vraag bijvoorbeeld bestaat nu in de medische richting maar over acht jaar zal de huidige opvang-capaciteit wèl voldoende zijn.

NIETS TEGEN

Prof. Diepenhorst gelooft niet dat op dit moment een open universiteit (via de televisie) de oplossing is. “Je moet de kosten afwegen tegen de belangstelling en ik geloof niet dat er nu een sprekende vraag is. Het lijkt me goed te beginnen met de open school (voor voortgezet onderwijs), waarop nu wordt gestudeerd”. Nederland worstelt niet alleen met een wassende stroom studielustigen. Duitsland en een aantal communistische landen hebben drastische beperkingen moeten doorvoeren en in Engeland sneuvelt de helft reeds voor de poorten van de universiteit. Wat moeten al die academici gaan doen?

Prof. Diepenhorst: “Er zullen zeker steeds meer academici komen die werk gaan doen waarvoor je niet strikt noodzakelijk afgestudeerd hoeft te zijn. Daar is echter in het geheel niets op tegen”.



Vrouwe fortuna en de staatssecretaris

I. A. Diepenhorst (24 mei 1974). Vrouwe fortuna en de staatssecretaris. Elsevier.

door prof. mr. I. A. Diepenhorst (oud-minister van onderwijs, rector magnificus van de Vrije Universiteit).

Staatssecretaris Klein heeft te kennen gegeven dat volgend jaar door alle gegadigden voor een plaats aan universiteiten en hogescholen zal moeten worden geloot in die studierichtingen waar men vanwege gebrek aan ruimte, mankracht dan wel geld de toevloed van hen, die voor het eindexamen slaagden en nu juist dat “vak” kozen, niet kan opvangen. Dit betekent dat terwijl het afgelopen jaar zij die met een gemiddelde van 7½ of hoger op hun cijferlijst de middelbare school – deftiger: de school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs – als geslaagden verlieten, ook zeker ervan waren dat zij konden gaan studeren wat zij graag wilden, er een volgend jaar voor even knappe leerlingen die gewisheid verdwijnt: zij zullen evenals ieder ander moeten loten.

Universiteiten en hogescholen, op het ogenblik toch al – gedeeltelijk niet zonder eigen schuld, want de bezettingsrage wekt veel afkeer – de kop van jut waarop bezuinigers graag hun financiële mokers laten neerdalen, geraken dientengevolge nog weer in groter moeilijkheden. Tot dusver kregen de medische, de tandheelkundige, de veeartsenijkundige, de farmacologische opleidingen in elk geval als eerstejaars, de jongelui die op grond van hun tot dusver geboekte resultaten, de verwachting wekten het er aan de academie ook behoorlijk te zullen afbrengen. Van 1975 af zullen als de staatssecretaarlijke “snode” voornemens doorgaan, een aantal van deze jongens en meisjes afvallen en het gemiddeld peil van de desbetreffende eerstejaarsgroepen komt daardoor lager te liggen.

Ter rechtvaardiging van het systeem dat allen bij optredend plaatsgebrek moeten loten, worden verscheidene gronden aangevoerd. Eindexamens zijn van betrekkelijke waarde en de bollebozen op school blijken meer dan eens de kneusjes op de collegebanken en aan de laboratoriumtafels. Er worden ook op de verschillende scholen variërende maatstaven aangelegd: hier is men streng, ginds inschikkelijk. Verder speelt het geluk een grote rol: wie op een of twee der beslissende examendagen hoofdpijn heeft, legt voor een 7½ gemiddelde het loodje. De cijfers in kwestie worden ook van ongelijke omstandigheden uit behaald. Een geslaagde lyceïst met ontwikkelde ouders gooit bijna vanzelfsprekend hogere ogen dan iemand die niet erg schrandere, voor wat zij “geleerdheid” noemen, afkerige ouders heeft. Als ten overvloede sluit de schoolstof vaak nauwelijks aan op de wetenschappelijke studie, dus het uitblinken op het examen of gedurende de hele schoolloopbaan zegt weinig omtrent de diepte en de echtheid van de voorkeur aan een studie gegeven. Het is billijker en bevredigt ook meer – zo luidt de conclusie van hen die deze argumentatie als klemmend aanvaarden – om door het lot de kansen van allen gelijk te maken.

Wat werd aangevoerd, is echter verre van overtuigend en hetgeen lijkt te sluiten als een bus, lekt in werkelijkheid als een gieter. Men miskent de realiteit door van de eindexamens in kwestie te verklaren dat ze enkel aantonen: tot dusver is van ongeschiktheid tot academische studie niet gebleken, want dit is voor hen die in een vlot tempo met goede cijfers eindigen niet waar. De ervaring van leraren, rectoren, universitaire docenten is geheel anders en hoogstens ware er te spreken van uitzonderingen die de regel bevestigen. Dat uiteenlopende normen op verschillende scholen worden gehanteerd, rechtvaardigt niet de prestaties van hen die een goed eindexamen deden, te onderschatten. Het is verleidelijker de randgevallen onvoldoende/voldoende over de streep te helpen, dan middelmatige kandidaten dank zij de beoordeling tot goede kandidaten op te vijzelen. Trouwens zij die door zulk een kunstbewerking gemiddeld op 7½ worden gebracht, verdienen nog altijd meer de studie dan de behalers van een twijfelachtig uiterst mager zesje. Het loten maakt zich los van de kwaliteit der verrichting van allen die de streep van het nauwelijks voldoende bereikten.

Dat vindt men misschien geen bezwaar, zich op het standpunt van de staatssecretaris stellend, want het examen zelf is een gok. Ik bestrijd dit. Over geruime tijd zich uitstrekkende verrichtingen worden bij de examens in kwestie mede in rekening gebracht. De spreiding in de tijd beperkt het risico van het vanwege de gezondheid niet in vorm zijn. De werkelijk begaafde leerlingen worden niet bijzonder door hun mogelijk ongunstig milieu gehinderd – en wat een onbillijkheid indien ze, daardoor wel ernstig benadeeld, met gemiddeld 8 eindigen om dan uit te loten! Overigens moet heel voorzichtig met de factor der kwaliteit van schoolprestaties bepalende omgeving worden omgesprongen: het ouderlijk huis, de buurt verliezen aan invloed naar mate de kinderen groter worden en de eigen aanleg sterker begint te spreken.

Evenzeer is onjuist dat tussen schoolvakken en universitaire studie bijna geen relatie bestaat welke zou wettigen aan mooie cijfers betekenis toe te kennen. Op gymnasium en atheneum blijkt van begaafdheid voor wiskunde, voor talen, voor geschiedenis, voor scheikunde, of treedt een bepaalde algemene geestelijke soepelheid aan de dag, welke beslist van voorspellende aard is. Jongelui die dank zij negens of tienen voor wiskunde, voor talen, voor geschiedenis, voor scheikunde de 7½ grens passeerden, kunnen een morele aanspraak op vrije, niet door een stopbeperkte keuze van studie laten gelden, die meestal ten gunste van de aan de schoolsuccessen meest verwante studierichting zal uitpakken. Er is tegenwoordig een streven om de jeugd het volle pond te geven om hun zelf beslissingsbevoegdheid te gunnen. Aan de 16- tot 18-jarigen die snel naar alzijdige volwassenheid toegroeiend, willen werken en op school wensen te laten zien wat zij kunnen, mag niet een prikkel tot volhouden of een genoegdoening voor hun inspanning worden ontnomen.

De bedenking dat deze gedachtengang goed past in een prestatiemaatschappij, is ridicuul. Ik laat voor wat het zijn mag, hoe op een heel ander gebied, dat van de sport, dat in het onzinnige aan de topprestaties van jonge kinderen zelfs wordt gehecht. Meer dan eens heb ik uitgesproken dat het regeringstoezicht ten deze onvoldoende was en er niet genoeg gelet werd op uitwassen, zoals het blootstellen van heel prille zwemstertjes aan een soms hun lichamelijke gezondheid schadend en hun hele kijk op het leven verengend regime. Maar dat academische studie en prestatie niet te scheiden zijn, komt mij onbetwistbaar voor. Iedereen moet zich kunnen ontwikkelen, daarin schuilt de gelijkheid. Zij die duidelijke begaafdheid om te studeren bezitten, moeten niet door het domme lot worden gehinderd.

De scholen voor het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, de inrichtingen voor universitair onderwijs worden bedreigd niet vóór alles door het grote getal – er kan met behulp van splitsing veel kwaad verhoed worden – maar door de huidige massale vervlakking. Als talent zich openbaart, behoort het kansen te krijgen. Het lijkt democratisch, het is in werkelijkheid autoritair en ten diepste onrechtvaardig om het allen over één kam scheren en het gelijk over dijk steken zóver door te voeren dat men zonder noodzaak aan universiteiten en hogescholen soms veelbelovende studenten onthoudt en het hun die het toch al volhandig hebben hun kwaliteit te bewaren, nodeloos moeilijk maakt. De staatssecretaris vlucht eerder dan nodig in de fortuin – er is een redelijke selectie van nieuw aankomende studenten, waar muziek in zit. mogelijk – en neemt zonder blikken of blozen de kwalijke kans dat zij die de beste verwachtingen wekten, uitloten, vergetend hoe Vrouwe Fortuna met al haar bekoorlijkheid niet ongedaan maakt dat het ongeluk van een “klein hoekje” uit pleegt toe te slaan.



In 1966 stelt Diepenhorst een numerus fixus voor

In Nederland stelt minister Diepenhorst in 1966 de mogelijkheid van een numerus fixus voor, maar de Tweede kamer wees het wetsvoorstel af omdat zij het in strijd vond met de vrijheid van studiekeuze.

A, Postma (1995), Handboek van het Nederlandse onderwijsrecht (p. 367). Tjeenk Willink.

Nationaal Archief, Den Haag, Afdelingen Hoger Onderwijs, Hoger Onderwijs en Wetenschappen en het Directoraat-Generaal voor de Wetenschappen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, (1911) 1918 – 1975, nummer toegang 2.14.58 inventarisnummer 203-205. Totstandkoming van het wetsontwerp inzake tijdelijke beperking van toelating van eerstejaarsstudenten aan de faculteit geneeskunde. archiefplaats (geen scans beschikbaar)

  • Ik heb nog geen aanleiding gehad om deze stukken eens door te nemen, maar het Nationaal Archief is er voor om zoiets te kunnen doen, mocht dat moment aanbreken. Ik zou wel willen weten op welke manier de toelating dan geëffectueerd zou worden, maar dat is waarschijnlijk ook wel in Universiteit en Hogeschool te vinden. Of in de dagbladen, via Delpher. Of in de Handelingen:
  • Handelingen TK 6 en 7 juli 1966 pdf resp. pdf. Zie p. 2278 ev, resp. 2312 en volgende.

Leave a comment