Alle geslaagden zijn geschikt; Crombag verbindt (met een catch) 1974

Afbeelding: Anneke Huisman & Johan Koppenol (1991). Daer compt de Lotery met trommels en trompetten! Loterijen in de Nederlanden tot 1726. Uitgeverij Verloren

de Lotery

Hans Crombag (1974). Over een controverse die een dilemma is.

Universiteit en Hogeschool, 21 (3, dec), 153-156.


Vooraf, bw

Crombag is door de redactie van Universiteit en Hogeschool gevraagd ‘een verbindende tekst ‘ tussen de ‘duidelijk persoonlijk getinte’ bijdragen in dit speciale nummer te schrijven. Dat zijn bijrage ook persoonlijk getint is laat zich wel voelen. Gelukkig maar.

Crombag laat merken dat de ene discussiebijdrage waardevoller is dan de andere, zonder daar nu al te diep op in te gaan. Er zijn bijdragen, zoals bij Hofstee hopelijk evident is, die berusten op expertise in een relevante wetenschappelijke discipline. En er zijn bijdragen, zoals van Bakker, en Leppink en Veldkamp, waar de auteurs zich laten voorstaan op hun professoraat, maar in feite met amateuristische analyses komen. O ja, juist waar een expert-bijdrage verwacht zou mogen worden, zoals van A.D. de Groot, en de Werkgroep-selektie, worden eigen opvattingen uitvergroot, opvattingen die weinig of niets met de eigen discipline hebben te maken. Geen wonder dat dit maatschappelijk debat moeilijk is te volgen voor wie niet in de gelegenheid is er dieper in te duiken. Een weerspiegeling daarvan is te zien in het parlementaire debat, vooral in 1975, over de verlenging van de machtigingswet voor de numerus fixus: twee kampen tegenover elkaar, loten versus selectie, aan het eind van de dag met elkaar verzoend dankzij een amendement van Vermaat om het met een gewogen loting te doen. Hofstee heeft in latere jaren over dergelijke compromismodellen gepubliceerd. Waar een klein land groot in kan zijn.

NB: Hans Crombag kent u misschien beter als hoogleraar rechtspsychologie aan de Universiteit Maastricht.

  • Publicaties in de vroege discussie over toelating bij numerus fixusstudies zijn vooral moeilijk te vinden, want dit is nog het papieren tijdperk. Ik ben zo vrij om de belangrijkste publicaties als transcripties online beschikbaar te maken, zonder daar toestemming voor te vragen. Auteurs die bezwaar hebben: laat het mij weten, dan haal ik de tekst uit het publieke domein.


OVER EEN KONTROVERSE DIE EEN DILEMMA IS

door Dr. H. F. M. Crombag Bureau Onderzoek van Onderwijs van de Rijksuniversiteit Leiden

Ook in deze aflevering van Universiteit en Hogeschool artikelen over de vraag of bij een numerus fixus loting of selektie op grond van eindexamenresultaten de voorkeur verdient. Hofstee Iegt nog eens uit waarom hij loting verkiest, Bakker waarom hij daar tegen is. Beiden hebben zich daarover al eerder uitgesproken en zij brengen nu weinig nieuws. Dat beweren ze overigens ook niet, noch ook heeft de redaktie daarom gevraagd.

Dat De Groot zich op dit late uur in de diskussie mengt is nieuw. Weliswaar komt na zijn selektierapport l) van ’72 zijn standpunt niet als een verrassing, nieuw is dat hij zich in de diskussie rond de numerus fixus mengt. Het is zijn stuk ook dat de deur dicht doet: niet eerder heeft iemand de mentaliteit achter het selekteren met meer “Unverfrorenheit” onder woorden gebracht. Dat is de reden waarom ik mij dan tenslotte, waarschijnlijk overbodig, ook nog maar in de diskussie meng.

Waarom “waarschijnlijk overbodig”? Omdat velen door de kontroverse zozeer geemotioneerd raken, dat zij nog nauwelijks gevoelig lijken voor de argumenten van de tegenpartij. Zo rept Bakker in zijn artikel elders in dit tijdschrift niet over de door Wijnen 2) tegen eerdere publikaties van zijn hand 3) ingebrachte bezwaren. Het is hem kennelijk ontgaan dat die ter zake waren. Hij herhaalt zijn oude uitspraken alsof er niets gebeurd is.


1) Commissie Ontwikkeling Wetenschappelijk Onderwijs, Selectie voor en in het hoger onderwijs. Een probleemanalyse. Den Haag: Staatsuitgeverij, 1972.

2) W. Wijnen, Dravers voor 7½-selektie zien hindernissen over ‘t hoofd. Onderzoek van Onderwijs, 1974, 3, 15-18. digitaal

3) Bakker in NRC Handelsblad van 31-5-1974 digitaal, 28-6-1974 digitaal en 11-10-1974 digitaal.


De geëmotioneerdheid blijkt er ook uit dat mensen onzin gaan beweren zonder het te merken, mensen die beter moesten weten. Als voorbeelden kunnen Leppink en Veldkamp 4) dienen, die zich in de krant laten aankondigen als hoogleraren in de mathematische statistiek en in de zuivere wiskunde. In hun artikel konstateren zij, dat in de studierichtingen van de fakulteiten der wiskunde en natuurwetenschappen “een vrij sterke correlatie tussen eindexamencijfers en studieresultaten” bestaat. Hoe sterk “vrij sterk” is vermelden zij niet, misschien omdat zij vermoeden dat als het om getallen in de orde van grootte van 0,40 of 0,50 gaat deze onvoldoende zijn om een redelijke selektie mogelijk te maken 5). Maar daar gaat het mij nu niet om. Interessant is wat zij op bovenstaande konstatering laten volgen. Ik citeer letterlijk: “Niet alleen statistisch materiaal, maar vooral ook persoonlijke ervaring van de betrokken docenten maken het in veel gevallen mogelijk uitspraken te doen over de kans op succes bij de studie. En die leren vooral dit: de geschikte studenten zijn wel degelijk te onderscheiden in categorieën van goed, redelijk, matig of ternauwernood geschikt”. Wat hier beweerd wordt is dat samenhangen die niet uit de cijfers blijken er toch zijn, en dat docenten ze met het blote oog, kijkend naar dezelfde gegevens als die waarvoor de correlaties worden berekend, kunnen zien. Misschien kan je zoiets in de zuivere wiskunde wel beweren, in de wiskundige statistiek kan dat niet. Dat zoiets aan een hoogleraar in de wiskundige statistiek moet worden uitgelegd, laat zien hoe verblindend de gewekte emoties kunnen werken. Terzijde zij opgemerkt, dat De Groot meent dat deze twee wiskundigen Wilbrink’s argumenten hebben weerlegd. En daaruit blijkt dan dat ook De Groot bereid is heel wat onzin te slikken als het hem te pas komt.

Onder de tegenstanders van loting is De Groot de eerste die ronduit toegeeft, dat het in cijfers niet veel uitmaakt of je nu loot of selekteert op eindexamencijfers. Hij schat het verschil op 5%. Bakker probeert daar nog onderuit te komen door weliswaar toe te geven, dat het voor het numeriek rendement weinig verschil maakt, “maar dat dit nog relatief redelijk lijkende resultaat wordt bereikt door een verschuiving in de samenstelling van de groep geslaagden ten gunste van studenten met lagere examenresultaten. (….) Bij algemene loting behoort 27%


noot 4.) G. J. Leppink en F. D. Veldkamp in NRC Handelsblad van 11-10-1974. blog

noot 5.) Vgl. A. Hazewinkel, Enkele gedachten over selektie voor het medisch hoger onderwijs. Rotterdam: Afd. Onderwijsresearch Medische Fakulteit, 1971. blog


de groep geslaagden tot de topgroep, bij het gemengde systeem 48%.” Een heel verschil mits die verschillen tussen zessen en zevens en tussen zevens en achten helemaal serieus genomen mogen worden. Maar het probleem is nu juist dat dat niet helemaal kan. En daarmee wordt een deel van het door Bakker berekende verschil tot schijn.

In cijfers maakt het weinig uit, zegt De Groot. Hofstee zegt: “Algehele loting (is) inferieur aan de 7½-regel”. Twee tegenstanders in deze diskussie zijn het daarover met elkaar eens. Is een verschil van 5 op 100 nou belangrijk? Vraag dat maar eens aan de vijf mensen voor wie het verschil maakt, zegt De Groot in een onverwachte bui van medeleven. Trouwens “welke argumenten zijn er nu eigenlijk om iets dat men – zo gemakkelijk – beter kan doen, slechter te willen doen?”

lk heb daar wel een argument voor: een soort spaarzaamheidsargument. Door het instellen van een numerus fixus tast men de rechten van V.W.O.- abiturienten aan. Gesteld voor het dilemma de rechten van een kleine groep van rechthebbenden onverlet te laten en die van een grote groep aanzienlijk aan te tasten, dan wel een kleinere aantasting van rechten gelijkelijk over de hele groep van rechthebbenden te verdelen, taxeer ik de juridische verschuiving in het eerste geval groter, minder spaarzaam, dan in het tweede geval. lk zeg niet toevallig dat dit een taxatie van mijn kant is. lk erken dat men in redelijkheid ook wel tot de tegengestelde konklusie kan komen. Het is een dilemma.

Voor De Groot ligt dat anders, hij weet heel zeker wie er gelijk heeft: “voorrang voor goede leerlingen is billijk”. En dan volgt een portret van de jongen met de “mooie lijst”, de knappe kop, door “leraren en kennissen” in de watten gelegd: “Jij gaat natuurlijk studeren”. “Speciaal tegenover zulke leerlingen, kenbaar aan hun mooie lijst, ( …) is een “niet” voor de studie van hun keuze schrijnend en onredelijk”, zegt De Groot. Geen woord van compassie met die grote groep van ploeteraars met zessen en zevens, die met een minder helder hoofd of minder gunstige omstandigheden zes jaar lang tegen de onvoldoendes hebben gevochten. De aantasting van hun rechten is kennelijk minder schrijnend. Misschien heeft Hofstee wel ongelijk als hij meent 6) dat leerlingen met een zes voor wiskunde niet minder gevoelig zijn voor “persoonlijk leed” dan die met een tien. Zij zijn tenslotte niet al die jaren door “leraren en kennissen” vertroeteld. Misschien wen je wel aan teleurstelling en angst. Het gaat om verschillen in taxatie, ik herhaal het nog eens met nadruk. Men kan menen dat knappe koppen een zeker recht kunnen doen gelden


6) W. Hofstee in een Interview in de Haagse Post van 5-10-1974. digitaal


op meer mogelijkheden dan anderen, maar men kan er anders over denken. Het is het verpletterende gelijk dat De Groot en sommige anderen menen te hebben dat kortzichtig en eenzijdig is.

Geef mij dan het artikel van Thung maar [voor referentie zie Thung_1974, BW.] Hij heeft een voorkeur voor selektie, maar hij ziet dat het probleem vooral zit bij de afgewezenen: daar moet iets voor gedaan worden. Misschien kunnen wij het gekift beter vergeten en daarover gaan denken. Thung’s stuk lijkt mij een goed begin. Als wij erin zouden slagen langs de door Thung aangegeven weg het kapaciteitsprobleem van het tertiair onderwijs op te heffen, door het scheppen van alternatieven, dan zal spoedig, denk ik, nog nauwelijks iemand de diskussie over loting of selektie van belang vinden. De werkelijke vraag waar wij voor staan is, of wij bereid zijn onze versleten conceptie van de universiteit te vervangen door een waarin naast briljante ook gewone studenten een volledige kans krijgen.

Advertisement

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s