Afbeelding: Anneke Huisman & Johan Koppenol (1991). Daer compt de Lotery met trommels en trompetten! Loterijen in de Nederlanden tot 1726. Uitgeverij Verloren
staatssecretaris Klein over nf en loten
Elseviers Magazine 14 september 1974
Vooraf, bw
- Het interview is wat het is: professionele interviewer ondervraagt een staatssecretaris met een coherente visie op de problematiek van de numerus fixus en hoe dan die schaarse plaatsen te verdelen. Die visie wordt niet door iedereen gedeeld, om het mild uit te drukken, maar bij dit ernstige probleem is ook niet te verwachten dat de politiek met oplossingen komt waarbij iedereen kan staan juichen. Uiteindelijk zou blijken dat voor en tegenstanders in de Tweede Kamer zich konden verenigen in de gewogen loting, dat was al heel geweldig. Dat heette nog wel een loting, maar had evengoed een gewogen eindexamenresultaat kunnen heten. Hoe een woord het beeld kan bepalen.
Paul Witteman (14 september 1974). Staatssecretaris Klein over uitgelote studenten: ‘Jongens die in de fabriek moeten werken sturen mij nooit verdrietige brieven.’ Elseviers Magazine.
De opening van het academisch jaar mag dan wat minder officieel geschieden dan vroeger, de gebeurtenissen hebben in ieder geval aan kracht gewonnen doordat rectores magnifici hun traditionele redevoeringen de laatste jaren een zeer agressief karakter meegeven. Met name de deze en vorige week gehouden redes van deze bestuursfunctionarissen bleken in vele gevallen niet minder dan venijnige aanvallen op het beleid van de regering, de visie van de gemeenschap op het universitair gebeuren en het functioneren van het bestuurlijk overleg. “De universiteiten zijn verlamd in hun mogelijkheden tot een slagvaardig beleid”, zei professor dr. A. van Melsen, voorzitter van de Nijmeegse universiteitsraad. Het is de rode draad die door alle redes van de universiteitsbestuurderen loopt: er ontbreekt een visie aan het tertiair (lees: wetenschappelijk) onderwijs.
Enkele citaten:
- Hoezeer het gebrek aan deugdelijke planning zich wreekt is ook dit jaar weer gebleken uit het onsympathieke, ja onmenselijke stop- en lapwerk rond de numerus fixusregeling (beperkte toelating studenten; red.). in hoeverre daarbij steeds met voldoende zorgvuldigheid te werk is gegaan is althans voor mij persoonlijk een open vraag” (Prof. dr. P. W. Klein, Rotterdam).
- “De maatschappij heeft dringend behoefte aan een meer bewuste aanpak van het onderwijsbeleid op lange termijn” (Ir. T. Verheul, Delft).
- “De beleidsverlamming kan geen dag langer duren. Er moet gekozen worden. Als men de zaak op haar beloop laat via een numerus fixus en dan maar loten wie de gelukkigen zijn, is dat een bijzonder slechte, zo niet de slechtste, keuze” (Prof. dr. A. van Melsen, Nijmegen).
Alle reden om staatssecretaris G. Klein, speciaal belast met het tertiair onderwijs te vragen wat hij vindt van deze weinig optimistische uitlatingen van de rectores.
“Ik vind het wel goed dat de bestuurders van een universiteit hun visie op de problemen binnen het universitair gebeuren op deze wijze aan het Nederlandse volk bekend maken. Het ligt voor de hand dat deze mensen die hard werken en in een voortdurend spanningsveld zitten van de gelegenheid gebruik maken hun hart te luchten. Wel vind ik dat het gevaar ontstaat dat de gemeenschap een overtrokken beeld krijgt van de universiteiten wanneer de voorlichting daarover beperkt blijft tot bepaalde uitspraken over een bepaald item (bij voorbeeld de numerus fixus of de bestuurlijke problemen). De gemeenschap die een enorm bedrag opbrengt voor het hoger onderwijs heeft recht op veel permanenter informatie over de universiteiten dan nu het geval is. Het beeld dat het publiek van het hoger onderwijs heeft is vaak ongenuanceerd. Het ene uiterste is: die jongens doen niks. Het andere: de universiteiten krijgen te weinig geld om aan onderzoek toe te komen.”
Is de situatie aan de universiteiten zo hopeloos als sommige rectores magnifici haar hebben afgeschilderd of geven zij een overtrokken beeld?
“Het kan natuurlijk nooit kwaad wanneer een rede wat scherp is gesteld. De universiteiten staan voor de gigantische taak een bestuurlijke vorm te vinden die anders is dan in de tijd dat er misschien meer geld beschikbaar was en minder inspraak werd geëist. Dat moet zo doelmatig en zo vriendelijk mogelijk gebeuren en ik verklap geen geheim als ik zeg dat zich bij de ontwikkeling van dat proces een aantal nare polarisatieverschijnselen hebben voorgedaan waarvan ik zelf ook steeds een fel tegenstander ben geweest. Ik dacht dat we nu langzamerhand in de volgende fase zijn aangekomen, waarbij betrokkenen toch licht onthutst en met bebloede koppen elkaar zitten aan te kijken met de vraag: waar zijn we eigenlijk mee bezig?”
De rectores zeggen: hoger onderwijs is nou niet bepaald het troetelkind van de regering-Den Uyl
“Vast staat dat per deelnemer aan het tertiair onderwijs minder geld beschikbaar is dan in een periode dat er veel minder studenten waren en de verdeling van het nationaal inkomen meer ruimte bood voor uitgaven voor deze vorm van onderwijs. Het kabinet zegt: internationaal gezien geven wij relatief veel uit aan tertiair onderwijs plus onderzoek en dat willen we zo houden. Maar we kunnen het niet overdrijven. Het is net als met het wegverkeer: hoe meer deelnemers des te meer problemen. En dat gaat niet evenredig omhoog maar minstens kwadratisch. Dat is waar de universiteiten en hun bestuurders mee worden geconfronteerd.”
Als er een goede verkeerspolitie is hoeft dat niet tot een chaos te leiden.
“Allereerst: dat gebeurt ook niet overal. Maar u moet voorts niet vergeten dat, op hetzelfde moment dat je met elkaar aan het praten bent hoe je de toeloop moet opvangen en hoe je de universiteit zo efficiënt mogelijk moet laten functioneren, ook nog eens de interne democratisering gestalte moet krijgen. Met alle problemen en conflicten van dien. Zoals altijd komen al die maatschappelijke ontwikkelingen nooit alleen. Dat kan je bestuurlijk spijten, maar het maakt de uitdaging wel interessanter.”
Regeren is vooruitzien. Met deze ontwikkelingen had toch rekening gehouden kunnen worden.
“Jawel, maar het duurt een lange tijd voor er een heel nieuw gebouw staat, we schudden niet zomaar een hele nieuwe faculteit met een staf uit mijn mouw. Dat kost tijd. WAT WEL SNEL KAN EN OOK MOET GEBEUREN: DE DOELMATIGHEID VAN DE UNIVERSITEIT OPVOEREN. Het is natuurlijk niet juist om, wanneer de gulden voor het hoger onderwijs niet op de meest effectieve wijze gebruikt wordt al te zeggen: dan maar meer guldens. Nederland geeft behoorlijk veel geld uit aan het hoger onderwijs. Andere sectoren van de maatschappij hebben ook geld nodig. Gelukkig is ons streven om de planning op gang te brengen bij de universiteiten en hogescholen goed ontvangen. Dan kunnen we straks aan overheid en gemeenschap laten zien: dát gaan we met de gulden doen; geef ons die gulden en niet minder. De tijd is voorbij dat iedereen gelooft dat wat goed voor de universiteit is ook goed voor Nederland is en de claims die daaruit naar voren kwamen zonder veel morren honoreerde.”
De universiteitsbestuurders zouden willen weten hoe “Den Haag” de toekomst van de universiteit ziet.
Die hele planning en alles wat er mee samen hangt is iets wat we samen moeten oplossen. Ik mag met name van de 1800 hoogleraren, maar vanzelfsprekend ook de tienduizenden andere betrokkenen toch wel verwachten dat ze méédenken en plannen maken. IK GA NIET VAN BOVENAF EEN MODEL OPDRINGEN. Welnu, als de Nederlandse intelligentsia er niet in zou slagen dat karwei gezamenlijk op te knappen dan is deze van nature optimistische staatssecretaris behoorlijk teleurgesteld.”
Sommige rectores vallen u aan op het beleid ten aanzien van de toelating tot de universiteiten, de willekeur van de numerus fixus.
“Wij hebben bij de nog te behandelen nieuwe wetgeving geprobeerd het hele numerus fixus-gebeuren wat structureler aan te pakken. Wij zien het weliswaar in beginsel als een noodmaatregel, maar dan toch als een structureel stuurmechanisme dat, wanneer dat nodig is, gehanteerd moet kunnen worden. Volgens de huidige wetgeving wordt iemand die is uitgeloot niet verboden het volgend jaar weer mee te loten. In de praktijk leidt dat er toe dat mensen in wat ik noem parkeerstudierichtingen gaan zitten in afwachting van een gunstiger lot. Ik vind dat zowel voor de betrokkenen als voor de gemeenschap die de middelen moet opbrengen geen prettige gang van zaken.”
Is die numerus fixus nou echt wel nodig?
“We hebben te maken met een grote belangstelling voor bepaalde studierichtingen. Dat kan worden veroorzaakt door modieuze verschijnselen die per definitie snel op en neer gaan. Het is ook mogelijk dat er meer mensen zijn die een bepaalde studie willen dan er mogelijkheden zijn in de maatschappij. De maatschappij zegt dan: ze kunnen het wel willen, maar we hebben er geen centen voor. Het aantal mensen dat Johan Cruijff wil worden is aanmerkelijk groter dan het aantal dat werkelijk in de gelegenheid wordt gesteld tot een dergelijk voetballer uit te groeien. Dat is natuurlijk een ander proces van opleiding en selectie, maar ik bedoel: je zult altijd rekening moeten houden met het feit dat iets niet kan worden verwezenlijkt. Het meest frappante is de medische studie. Neem de ontwikkelde landen Zweden, Amerika, Nederland. Daar is toch sprake van een aardig volksgezondheid-gebeuren. We kunnen er natuurlijk nog veel meer geld in stoppen en hopen dat de gemiddelde levensduur nog eens drie maanden wordt opgevoerd, maar dan rijst de vraag of je nog wel zinvol investeert. Als ik uitga van één arts op vijfhonderd Nederlanders dan kun je toch wel spreken van een optimale gezondheidszorg: Als er op elke honderd Nederlanders één arts zou komen dan zouden we wel een heel erg ziek volk zijn. Dan kunnen we het geld voor al die artsen-opleidingen beter aan iets anders besteden, namelijk het voorkomen van hartinfarcten en maagzweren dan aan de opleiding van legerartsen.”
Loten is wel een onmenselijk systeem.
“We moeten er toch van uit gaan dat de jongens en meisjes die van de middelbare school komen allemaal even gemotiveerd zijn voor een bepaalde studie. De ‘gemakkelijke oplossers’ zeggen: je moet ze allemaal toelaten. Er meldden zich voor de medische studie 4500 eerste-jaars. Als ik uitga van één arts op vijfhonderd mensen heb ik ongeveer 1200 eerstejaars-studenten nodig. We laten er al 1750 toe. De gemiddelde opleiding voor een student over zes-zeven jaar kost drie ton. Dan kun je wel uitrekenen wat die artsen (die we niet nodig hebben) gaan kosten. En dan schrik ik van de mensen die zeggen: loten is een vreselijk harde benaderingswijze. Ook als we alles doen om de aanpassing vanaf het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs naar de universiteit zo goed en soepel mogelijk te laten verlopen door voorlichting van schooldecanen etc. zal het aanbod toch te groot kunnen blijven. Ik zeg: er moet, er mag dan alleen nog een neutrale filtering zijn. En dan is loting de eerlijkste oplossing. Of moet ik – zoals in sommige landen gebeurt – nog eens extra gaan toetsen door te kijken of papa lid is van een bepaalde politieke partij om hieruit de maatschappelijke betrokkenheid van de kandidaat te kunnen vaststellen.”
U zou kunnen zeggen: een jongen die op de middelbare school (het VWO) hoge cijfers heeft voor biologie en natuurkunde laat ik voor de medische studie eerder toe.
“Dacht u? En wat voor terugwerking heeft dat op het onderwijskundig proces op het vwo, waar we de kinderen toch graag algemene vorming willen geven? Moet je ze opleiden voor één studierichting, zodat, als het plannetje toch nog mislukt er geen andere keuze meer mogelijk is? We zijn er geen voorstander van dat je op die wijze de beroepskeuze geforceerd in de tijd naar voren haalt.”
Onmenselijk lijkt het om jongens die uitgeloot zijn een jaar te laten wachten tot ze weer mogen meeloten. En als het dan niet lukt, nog maar een jaar. Kunt u niet beter zeggen: eenmaal uitgeloot altijd uitgeloot? Dan kunnen de studenten meteen een andere keus maken, omdat ze wel moeten.
Het is een onderwerp waar we met de kamer over moeten praten. Het is niet uitgesloten dat er een bepaling moet komen waarbij het geregeld wordt zoals u suggereert of dat we zeggen: je mag hooguit nog één keer meeloten. Daar willen wij met de volksvertegenwoordiging wel over praten.”
Waarom is er vanuit het departement zo weinig – eigenlijk niets – gedaan om de slachtoffers van de loterij op te vangen?
“De problematiek moet natuurlijk niet overtrokken worden. Het gaat vooral om de studenten voor medicijnen en die hebben alternatieven binnen het wetenschappelijk onderwijs waar men toch een brok van de specifieke verlangens kwijt kan. Ik denk aan de medische fysica, aan de biochemie, aan de medische varianten in de natuurkunde, de elektrotechniek. Natuurlijk zijn er nu problemen voor een groep aankomende studenten en we dienen er alles aan te doen om de gevolgen zo klein mogelijk te houden, maar laten we niet vergeten dat er in het onderwijs in een veel eerder stadium jongens en meisjes uit de boot vallen waar ik veel minder opgewonden geluiden over hoor. Kinderen die weliswaar niet door loting worden uitgeselecteerd, maar door andere oorzaken na de brugklas op het vwo of nog eerder niet in de prijzen vallen. Als je de problemen van de uitgelotenen, met al hun keuzemogelijkheden binnen het universitair gebeuren, vergelijkt met jongens van zestien, die in het industriële proces worden opgenomen en de eerste jaren niet veel andere vooruitzichten hebben dan een brommer en het stanswerk op de fabriek dan zeg ik: take it easy. Ik krijg hier heel verdrietige brieven van uitgelote studenten en hun ouders, maar die hebben dan toch hun weg naar het ministerie gevonden en de jongens die ik in de Rijnmond tegenkom in een busje van de fabriek naar de ploegendienst sturen geen briefje.”
U bedoelt dat het allemaal wel meevalt?
“Ik weet heus wel dat er problemen zijn in het hoger onderwijs, maar verkijk je dan bij voorbeeld niet op de moeilijkheden van de HAVO waarvan de jongens naar het Hoger Beroeps Onderwijs moeten doorstromen en waar al vele jaren een numerus fixus bestaat en waar de meeste ingezonden-stukken-schrijvers, onder wie hooggeleerden, nooit over hebben gerept. Het is onze taak het evenwicht te vinden tussen de belangen van het hoger onderwijs en de belangen van een volk dat redelijk vroeg het bed uit moet om het geld te verdienen, graag met Mien op vakantie wil en desondanks een percentage aan het onderwijs besteedt dat er internationaal mag wezen. Een volk dat voor een honorerings-systeem zorgt waardoor een hoogleraar ongeveer een ton toucheert. Terwijl de kleuterleidster voor een wel heel wat kleiner bedrag met een onderwijsproces bezig is dat voor de toekomst van het individu niet minder belangrijk is. En de uitgelote jongeren, die dan toch maar in staat gesteld zijn dat vwo-diploma te halen, die tot op dit moment alle deuren open zagen en in het soepele spoor terecht zijn gekomen: zijn dat nou wel de zo zwaar getroffenen?”