Afbeelding: Anneke Huisman & Johan Koppenol (1991). Daer compt de Lotery met trommels en trompetten! Loterijen in de Nederlanden tot 1726. Uitgeverij Verloren
Hessel Oosterbeek, Dinand Webbink, ‘schaf loting af’, 1996
Folia Civitatis
Vooraf, bw
De gilden, zijn die wel definitief afgeschaft? Nu ik zo met de numerus fixus van, vooral, geneeskunde bezig ben, zie ik een gilde van moderne heelmeesters, die de eigen arbeidsmarkt voor buitenstaanders gesloten houden, en als het kan ook voor nieuwkomers. Gedekt door de wet.
In de maatschappelijke discussie, sinds de 60er jaren, is dit een aspect dat ten onrechte geen enkele aandacht heeft getrokken. Kees Kolthoff, mijn voormalig diensthoofd (UvA), PvdA-kamerlid tijdens het kabinet Den Uyl, woordvoerder ho bij de behandeling van de machtgingswet die ons de gewogen loting bracht in 1975, en kenner van gezondheidszorg; hij weet er meer van: lobby KNMG.
Of dat waar is, dat zal moeilijk te bewijzen zijn. Hoe dat ook zij, de wereld ziet eruit alsòf het waar is. De politiek had destijds sterker kunnen inzetten op uitbreiden van opleidingscapaciteit dan zij al deed (met nieuwe opleidingen in Rotterdam en Maastricht).
Selectie bínnen de opleidingen was al enorm, met enorme wachtlijsten voor het tweede studiejaar, zeer hoge afvalpercentages voor examens. Duidelijke signalen van een medische stand die het nieuwkomers zo moeilijk mogelijk wilde maken. Totdat de rechter er een stokje voor stak:
werken met wachtlijsten was in strijd met de wet die een onbelemmerde voortgang van de studie voorschreef. Of zoiets. Net als vandaag de dag met uitspraken van de Raad van State inzake stikstofproblematiek, schrok het kabinet zich een hoedje, en moest van het ene moment op het andere een numerus fixus instellen, mèt een methode om de schaarse plaatsen te verdelen. Zo eerlijk mogelijk? Of zo doelmatig mogelijk? Het werd een mix: directe toelating bij 7,5 gemiddeld voor het eindexamen, en anders loten. De winnaars ook: het gilde. Concurrentie voorkomen.
Een check op deze gilde-hypothese: vergelijk inkomens van artsen en specialisten in NL met buitenlanden met een ruimere toegang tot de artsen-stand. Heeft iemand die data?
‘Inkomens van artsen’ linkt onschuldig, maar opgeteld gaat het om een belangrijk deel van de kosten van onze gezondheidszorg. Het zou heel wrang zijn, omdat destijds de ‘hoge’ kosten van de opleiding geneeskunde gebruikt werden als argument voor de numerus fixus.
Lex Borghans & Andries de Grip (5 februari 1997). Numerus fixus en arbeidsmarkt. Economisch Statistische Berichten. Ik moet er ergens een kopie van hebben. (als ik die vind, geef ik hier een transcriptie). Ha, Andries heeft de pdf beschikbaar gemaakt, download https://www.researchgate.net/publication/254436740_Numerus_fixus_en_de_arbeidsmarkt
J. A. Dekker, M. M. C Lambregts, M. W. Heeren, J. I. Hanemaayer (2009). Toelating tot de medische opleiding in beweging. Capaciteit en legitimiteit. Tijdschrift voor Medisch Onderwijs, 28, 159-166. download hier.
Nadine Ketel, Edwin Leuven, Hessel Oosterbeek & Bas van der Klauw (2016). The returns to medical school: Evidence from admission lotteries. American Economic Journal: Applied Economics, 8(2): 225–254 open access [trefwoord: monopoly rents]
Folia 21 juni 1996. Bètastudies verliezen talent aan geneeskunde. ‘Schaf loting voor medicijnenstudie af.’ “Dat concluderen de economen dr. H. Oosterbeek en drs. D. Webbink” (Stichting voor Economisch Onderzoek, in een nog ongepubliceerd onderzoek. Ik maak een transcriptie van het Folia-artikel:
Folia redacteur EK (21 juni 1996). Bètastudies verliezen talent aan geneeskunde. ‘Schaf loting voor medicijnenstudie af.’
Veel scholieren met een talent voor techniek en natuurwetenschappen kiezen voor geneeskunde omdat die studie hen het hoogste inkomen garandeert. Om dit te voorkomen moet de studentenstop voor medicijnen worden afgeschaft en moet het collegegeld omhoog.
Dat concluderen de economen dr. H. Oosterbeek en drs. D. Webbink, werkzaam bij de Stichting voor Economisch Onder-zoek in een nog ongepubliceerd onderzoek. Ondanks allerlei bètacampagnes kiezen scholieren de laatste decennia steeds vaker voor andere studies. Tussen 1960 en 1989 is het aandeel van de bèta’s en technici gedaald van 35 tot 22 procent van het totale aantal studenten. Dat wordt gezien als een probleem voor de Nederlandse economie, die juist gebaat zou zijn bij technische innovatie en ondernemerschap.
De beide economen hebben onderzocht of er ‘verborgen bèta-talent’ rondloopt bij de andere universitaire studies. Ze concluderen dat in Nederland de scholieren die kiezen voor een technische of bèta-studie niet noodzakelijkerwijs degenen zijn die een goede kans maken om deze studie af te maken. Ook anderen, die niet voor techniek en natuurwetenschappen kiezen, maken een goede kans in deze vakken te slagen.
Vooral bij geneeskunde vinden de economen veel studenten die een technische studie waarschijnlijk met succes zouden afronden. Tegelijkertijd is deze groep in de studie medicijnen niet beduidend succesvoller dan anderen. Als ze kiezen voor een bètastudie, zouden ze ruimte maken voor andere scholieren met evenveel talent voor geneeskunde.
Uitstekend perspectief
De bèta-talenten zijn niet beter in geneeskunde, maar kiezen toch voor deze studie. Oosterbeek en Webbink wijten dit aan het uitstekende beroepsperspectief van de studie medicijnen. De gemiddelde afgestudeerde medicus verdient in zijn eerste baan 2750 gulden per maand, terwijl technici en bèta’s blijven steken op 2100 gulden. De investering — het collegegeld — is bij beide richtingen even hoog. Medici hebben tevens het voordeel dat ze gemakkelijk aan een baan komen en dat ze door de loting voor hun studie op de arbeidsmarkt nauwelijks hoeven te concurreren, zodat hun inkomen hoger ligt.
De bèta-talenten die anders opgeleid zouden worden tot de broodnodige innovators van de Nederlandse economie, kiezen in deze situatie voor hun eigen winst — een hoog inkomen als afgestudeerd medicus — waarvan de samenleving als geheel niet profiteert. Om dit te voorkomen, stellen Oosterbeek en Webbink voor de studentenstop en bijbehorende loting bij geneeskunde af te schaffen, het collegegeld voor deze studie te verhogen en de concurrentie op de arbeidsmarkt voor medici te stimuleren. (EK)