[1e versie]
Een halve eeuw debat over toelating bij studentenstops levert een paar toch wel erg simpele constanten op. Aan het begin van mijn reconstructie van die halve eeuw, kan ik de meest opvallende wel vast uittekenen, daar heb ik de aansporing van Leppink en Veltman (Alle geslaagden zijn geschikt 0. https://benwilbrink.wordpress.com/2020/12/) niet voor nodig.
Nr. 1: de onderbuik. Pais (net aangetreden): het domme lot, dobbelen. Vincent Icke: loten?—Malloten bedoel je. Kok & Ritzen: druk op Cie-Drenth, weg met dat loten.
Nr. 2: negeren van de politieke beslissing om het aantal plaatsen te beperken. Bijvoorbeeld: Uit de numerus fixus volgt, hoe we het ook wenden of keren, dat er niet meer kandidaten dan die NF in de prijzen vallen. We hebben geen selectieprobleem, maar een verdelingsprobleem.
Nr. 3: Iedereen acht zich deskundig als het over onderwijs gaat (en al helemaal de professoren). Wat te vaak ontbreekt is het besef dat specifieke expertise (ethiek, recht, research, andere landen) mogelijk echt ander licht werpt op deze kwesties. https://sites.oxy.edu/shtulman/
Nr. 4: Kokervisie. In extreme mate is dat te zien bij argumenten dat eindexamencijfers samenhang tonen met succes in de studie, natuurlijk moeten we daar dan gebruik van maken. (70er jaren Werkgroep Wiegersma) (20er jaren: proefschriften)
Nr. 5: Stroman-betoog. Veel kokervisies (oa Wg-Wiegersma) gaan er ten onrechte van uit dat voorstanders van loten zouden ontkennen dat eindexamencijfers enige samenhang tonen met studiesucces. Empirisch bewijs van die samenhang wordt zo geframed als bewijs van loten als onzin.
Nr. 6: Voorstellen om de rol van loten te verminderen gaan er typisch aan voorbij dat ook alternatieven (eindexamencijfers, toelatingstoetsen) voor loten een sterke toevalsfactor in zich bergen. Edgeworth, mathematisch statisticus, legde het uit, in 1888: http://www.benwilbrink.nl/projecten/loten_nf.htm#Edgeworth
Nr. 7: Voorstellen om loten te verminderen gaan zelden in op de directe kosten voor instellingen en kandidaten, en op de gevolgen op lange termijn voor de samenleving. Dat geldt ook voor de instelling van de numerus fixus zelf, natuurlijk.
De verleiding is groot om ieder van deze constanten iets verder toe te lichten, maar laat ik dat nu juist niet doen. Ik zal er best nog wel een paar constanten bij kunnen plaatsen, zoals het aanvoeren van selectie voor topuniversiteiten in de VS als argument dat zoiets hier dan toch ook moet kunnen. Het niet op de hoogte zijn van de voorgeschiedenis van de numerus fixus. Het negeren van de belangen van andere betrokken partijen dan de betreffende opleiding (een publiek bekostigde opleiding is geen schoensmeerfabriek, waarmee ik niets ten nadele van fabrieken of van schoensmeer wil suggereren). Het negeren van de verworvenheden van de selectiepsychologie (tot die verworvenheden hoort overigens ook het inzicht dat selectie niet altijd de beste oplossing is, en dat sommige selectieproblemen in feite plaatsingsproblemen zijn). Dat laatste raakt aan een andere constante: het ontbreken van een behoorlijke probleemanalyse voorafgaand aan de aangedragen ‘oplossing’.
Eerstvolgende blog zal een dossier zijn: het rapport dat de Werkgroep selectie (Werkgroep-Wiegersma) in 1978 uitbracht, op verzoek van onderwijsminister Pais (kabinet Van Agt-Wiegel) die graag een alternatief voor die vermaledijde gewogen loting wilde hebben), en de stortvloed aan reacties op dat rapport. Dat dossier laat zich met rode oortjes lezen, omdat het krek dezelfde problemen betreft als die waar een latere onderwijsminister, Jet Bussemaker, de universiteiten en hogescholen, en de samenleving, mee opzadelde.
Pingback: ‘Alle geslaagden zijn geschikt — maar sommige geslaagden zijn meer geschikt dan andere’ | Fair schooling & assessment
Pingback: Alle geslaagden zijn geschikt: Cie. Warries; Hofstee 1976 | Fair schooling & assessment